De wereld staat op instorten. Overal op de hele aarde
dreigen vulkanen uit te barsten. Veel landen zijn getroffen door zware aardbevingen
en overstromingen. Het land wordt geteisterd door ziekte en honger. Velen zijn
al gestorven. Ik denk dat de helft van de wereldbevolking al gestorven is. Wat
moeten we doen? De natuur is genadeloos! We worden allemaal gestraft. De natuur
straft ons, omdat we de aarde misbruikt hebben. We hebben dingen uitgevonden
die nooit hebben mogen bestaan. Dingen die tegen alle wetten van de natuur
ingaan. Nu vernietigd zij zichzelf en ons, om zichzelf op een dag terug in
balans te kunnen brengen.
Ik kijk achterom en zie de ruïnes van New York in de verte
achter me liggen. Ik krijg tranen in mijn ogen, ik herinner me foto's die ik in
de oude bibliotheek gevonden heb. Ik ben enorm blij dat ik nog leef. Mijn
ouders zijn gestorven toen ik 12 jaar oud was. We zaten in die bibliotheek, en
ik mocht hoe dan ook nooit naar buiten. Samen met de ouders van een vriend
stookte we de boeken uit de bibliotheek op om warm te blijven. We hadden geen
idee hoe het buiten was, maar toen mijn ouders overleden, was ik er van
overtuigd dat het een slechte wereld moest zijn. Het schijnt dat mijn ouders
naar buiten gingen om te kijken of het veilig was na al die jaren, maar
helaas.. Mijn moeder werd geraakt door een vliegend stuk puin en mijn vader is
gestorven van verdriet. De ouders van mijn vriend zijn nu helaas ook overleden.
En dus hebben we besloten om onze veilige schuilplaats op te geven, en op zoek
te gaan naar anderen.
We hebben al meer dan een week gelopen. Ik begin de tel van
dagen kwijt te raken. Aangekomen op een grote woestijnachtige vlakte beginnen we
de hoop te verliezen. In de verte zien we niks dan af en toe een kleine
glooiing in het landschap. De zon schijnt erg fel, en door de hitte ontstaan er
van die plasachtige luchtspiegelingen in de verte. Telkens hopen we water te
vinden, maar elke keer zien we het water steeds verder van ons verwijderd
worden. Na drie dagen zo doelloos te hebben rondgelopen zie ik een sprankje
hoop aan de horizon. Ik zie bomen, en dit keer is het geen illusie. Ik kan de
koelte al voelen beeld ik me in. Waar een bos is, moet water zijn en eten.
Opgetogen ren ik naar mijn vriend. Maar net op het moment dat ik hem aan wil
tikken valt hij levenloos neer op de grond. Ik laat me op de grond vallen en
draai hem voorzichtig om. Hij is dood. Ik besluit hem te begraven in het bos.
Ik ben zelf in het bos blijven wonen en iedere dag kwam ik
even langs zijn graf.